Sommige mensen maken diepe indruk.
Toen ik 22 was, vertrok ik naar Bolivia voor een etnobotanisch onderzoek bij de Guaraní-bevolking. Het leven in het binnenland was hard. Er was weinig voedsel, geen elektriciteit, geen stromend water. Ik herinner me de rode aarde die ik tot in mijn onderbroek terugvond en de gigantische cactussen die de lokale droogte uitdagend het hoofd boden. De weg erheen vanuit de stad was elke keer weer een hachelijk avontuur waarvan de afloop onbekend was. Het was een soort Parijs-Dakar, maar dan met een aftandse auto en wegen vol gaten langs venijnige afgronden. De hutten in de dorpen waren halfopen, met als meubilair hooguit een aftandse stoel of een schamele tafel met drie poten.
Bij zo’n hut in een ver afgelegen dorp ontmoette ik Maria voor het eerst. Ze droeg een rood gewaad gemaakt van een enkele lap stof. Ze had een tanig en tandeloos gezicht en diepliggende ogen die door de hoge jukbeenderen amper te zien waren. Ze keek me doordringend aan en zei slechts één woord: agua. Ik haalde meteen een kruik uit mijn rugzak en bood haar water aan. Ze glimlachte haar onbestaande tanden bloot en schudde haar hoofd. Agua. Ze wees naar mijn ogen. Agua. Later begreep ik pas dat ze voor het eerst een mens met blauwe ogen zag.
Ze nam mijn hand en trok me mee naar een plek bij het vuur, waar het halve dorp zich binnen twee minuten verzamelde. Er volgde een geanimeerd gesprek. Het was verreweg het meest vreemde gesprek dat ik ooit gevoerd heb. Ik voelde me tegelijkertijd wijs en onbeholpen, jong en oud, vrij en beschaamd, helemaal alleen en deel van het geheel. Opeens stond Maria op. Het gesprek verstomde meteen.
“Nelly, waar woon je?”
“Ik woon in Nederland.”
Ze aarzelde en keek me weer doordringend aan.
“Is dat het laatste land?”
Het was muisstil. Even was ik uit het veld geslagen. Toen daalde het besef in. In haar wereld was de aarde plat. Nederland klonk zo exotisch dat het wel het laatste land voor de “afgrond” moest zijn. Mijn mond viel open. We keken elkaar aan met een mengeling van ongeloof en verwardheid, vol van onze eigen gedachten.
Na dat eerste gesprek heb ik nog vele gesprekken met Maria gevoerd. Over medicinale planten. Over overleven zonder water. Over de liederen die ze inzette om mensen met slangenbeten te genezen. Elk gesprek deed me nadenken over mijn eigen wereldbeeld. Haar manier van genezen verkruimelde de waarheden die ik altijd had geloofd. Ik was verbluft toen ik haar met gezangen een man zag genezen die door de meest giftige slang van Bolivia was gebeten. Hij zou het dichtstbijzijnde ziekenhuis nooit levend gehaald hebben.
Gek genoeg maakte het besef van de magische aspecten van Maria’s verhalen me een betere wetenschapper. Haar verhalen deden me verder kijken dan de oppervlakte en luisteren naar het verhaal achter de woorden. Soms zijn er dingen die je hoofd niet begrijpt. Ik leerde te luisteren met mijn hart. Ik leerde en leerde nog meer. Over planten, over mensen, over planten én mensen. Maria was één van de bakens op mijn weg, één van de reuzen waarbij ik op de schouders mocht staan. Ze leerde me wat plantenliefde is en echte verbondenheid met de wereld om me heen.
Op de schouders van welke reuzen sta jij?
Geef een reactie