Als je Odeur heet, zijn er drie dingen die je tegen elke prijs wilt vermijden: een penetrante lichaamsgeur, winderigheid en een opvallende neus.
In de puberteit heb ik urenlang mijn oksels staan schrobben om toch maar elk geurspoor uit te wissen. Bij iedere omhelzing was ik bang om mijn achternaam eer aan te doen. Ik had altijd een extra shirt bij en kocht sterke deodorants om het meest gevreesde scenario te vermijden. Met mijn rijke fantasie vertelde ik een verhaal over mezelf dat langzaam insleet. Zelfs toen ik jaren later aan de slag ging met het zelf maken van huidverzorgingsproducten heb ik lang vermeden om met natuurlijke deodorant te experimenteren. Met mijn achternaam kon ik me werkelijk niet permitteren om een presentatie te geven met walmende okselvijvers of om een omhelzing te laten verzanden in een meurend walm-halla.
Het verhaal dat ik mezelf vertelde veranderde toen ik voor mijn scriptieonderzoek tijd doorbracht bij de Boliviaanse Guaraní-bevolking, in een onherbergzaam deel van het land dat schrijnend ver van de Pilcomayo-rivier gelegen was. Water was schaars en werd enkel gebruikt voor het klaarmaken van voedsel en het wekelijkse kattenwasje. Als ik me wilde wassen – zelfs simpelweg mijn handen wassen – moest ik eerst kilometers lopen om bij de dichtstbijzijnde rivier te komen. Een week in het dorp betekende een week lang niet douchen. Ideeën over hygiëne waren daardoor noodgedwongen anders. Zweterige lichaamsgeuren waren de norm. Omdat iedereen stonk, was het acceptabel.
Op een keer kwam ik na een tiental dagen bij de Guaraní weer thuis in de stad. Terwijl ik mijn kleren in de tuin stond uit te trekken om te voorkomen dat de vlooien het hele huis veroverden, stond ik tegen een vriendin honderduit te vertellen over mijn avonturen in het dorp. Ze luisterde geboeid, keek vol afgrijzen naar mijn broek die rechtop bleef staan van het aangekoekte vuil, en verzuchtte: dat zou ik nooit kunnen! Ik zou na drie dagen al uren in de wind stinken. Ik snap niet hoe jij erin slaagt om er nog zo fris bij te lopen.
Dat was het kantelmoment.
Ik realiseerde me dat ik helemaal geen penetrante lichaamsgeur had. Of in ieder geval niet meer dan iemand anders. Op het moment dat ik begreep dat ik verstrikt was geraakt in mijn eigen verhaal, slaagde ik erin het verhaal te herschrijven. Ik leerde de geurige kant van het leven – en van mezelf – omarmen, en er zelfs met humor mee spelen. Af en toe ben ik onomstotelijk een meurende Odeur, maar niet altijd. Sterker nog, als ik stink, ga er dan maar vanuit dat ik bezig ben met het beleven van een buitengewoon avontuur. Uit eigen ervaring kan ik je namelijk vertellen dat avonturen allerlei geuren met zich meebrengen: van angstzweet en brandend houtskool, van subtiele bloemenkransen en verschaalde pis, van tropisch gras en bedorven voedsel, van tenenkaas en vers gebakken brood. Ik heb geuren steeds meer leren waarderen als cruciaal deel van het levensverhaal. Een avontuur zonder geur, is geen echt avontuur.
Op dezelfde manier dat ik jarenlang gestreden had tegen het hebben van een lichaamsgeur, had ik het dichtknijpen van mijn billen tot een kunstvorm verheven. Odeur heten en dan wind produceren vanaf de verkeerde kant van het spijsverteringskanaal, klonk niet alleen als foute slapstick maar ook als het meest weerzinwekkende en beschamende verhaal dat ik kon bedenken. En dat had ik dus ook bedacht. Als er bonen op tafel kwamen, trok ik wit weg. Franse uiensoep was een drama. Trompetscheten, fluiters, bombardementen, hele fanfares inclusief triangel aan het eind: ik moest er toch niet aan denken dat het me zou gebeuren in de trein, tijdens een sollicitatiegesprek of tijdens de eerste date met een nieuw lief. Objectief gezien wist ik dat iedereen scheten laat, en dat ik er zeker niet meer liet dan iemand anders. Toch had ik het idee dat ik als een paria zou worden uitgesloten als er me eentje per ongeluk zou ontsnappen. “Die Odeur doet haar naam eer aan”. Ik hoorde het ze al zeggen.
Je ergste nachtmerries komen altijd uit. Ik stond down dog bij de yoga, te genieten van de stilte en de zachte stem van de yogajuf. Bij het zakken op mijn knieën ontschoot me een zucht via de onderkant. Het was geen knalscheet, maar hij was toch echt niet te verbloemen. Een seconde lang was het muisstil. De langste seconde van mijn leven. Het ultieme schaamtemoment. In mijn hoofd was ik al aan het zoeken naar een nieuwe yogaschool. Tot mijn buurvrouw in elkaar zakte van het lachen. “Je doet je naam wel eer aan”, brulde ze, terwijl de tranen over haar wangen liepen. Iedereen barstte in lachen uit.
Daar was het. Precies daar. Het moment dat ik altijd gevreesd had. En ik stond te hikken van het lachen. Het werd de lolligste les van het hele seizoen. De yogales is daarna nooit meer hetzelfde geweest. Er ontstond een gevoel van vertrouwdheid en samenzweerderige verbondenheid. Wij waren de groep die DE SCHEET zonder schaamte had weten te overleven. Mijn vader zei altijd: “er wordt nergens zo hard mee gelachen als met een goedgeplaatste scheet”. Ik had er altijd nogal zuur op gereageerd, maar ineens begreep ik de grote wijsheid in deze uitspraak.
Ik ben er ondertussen van overtuigd dat een goedgeplaatste scheet een oorlog uit de wereld zou kunnen helpen. Er sterven meer mensen aan overmatige serieusheid, dan aan de schaamte van een scheet. Ik denk dat er grote behoefte is aan meer “luchtigheid” in het leven. Daar zet ik me dan tegenwoordig ook vol vuur voor in. De kunstvorm van het billen dichtknijpen is dan ook een stille dood gestorven.
Het derde euvel dat mijns inziens absoluut onverenigbaar was met de naam Odeur, was een opvallende neus. Ik was 12 en ik wist het al: mijn neus is de sleutel naar het geluk. Starend in de spiegel was ik ervan overtuigd dat ik het geluk zou vinden als ik mijn neus weg zou toveren. Een Odeur met zo’n neus dat was vast een geintje van moeder Natuur. Uren heb ik hem in een andere vorm gekeken en mijn neusbrug naar beneden gemasseerd. Als ik maar hard genoeg zou wensen, dan zou hij vast uitgroeien tot een mooi exemplaar. In de loop van mijn puberteit werd duidelijk dat met moeder Natuur niet te spotten viel. De neus was er – pontificaal en aanwezig – en was niet van plan zich in een andere vorm te laten drukken. Het ontworstelen aan DE NEUS was lastig en ging in fases, maar ook dat verhaal heb ik in de loop der tijd weten te herschrijven. In plaats van een muizig kind met een lelijke neus werd ik een dromer met een NEUS voor avontuur. Ik MOET die neus wel hebben om al die avonturen te kunnen beleven. Het werd mijn grote trots.
Ik heb me in de loop van mijn leven gerealiseerd dat ik de baas ben over mijn eigen verhaal. Een verhaal kan op honderden manieren verteld worden, allemaal vanuit een ander perspectief of met een andere nadruk. Al die verhalen zijn waar. Waarom zou ik dan de lelijke versie kiezen? Ik heb me mijn eigen verhaal toegeëigend, met hand en tand (en neus). Het heeft me zelfvertrouwen, speelsheid en lol gegeven.
En jij, welke verhalen vertel jij jezelf?
Geef een reactie